Requiem in d-mineur, opus 48
Componist: Gabriel Fauré
Fauré componeerde het werk tussen 1887 en 1890 en het werd zijn bekendste langere werk. De beroemdste stukken uit het Requiem zijn de ‘Hostias’-solo van de bariton in het ‘Offertorium’, de sopraanaria ‘Pie Jesu’ en het ‘Libera Me’.
De aanleiding voor Fauré om dit werk te schrijven is niet bekend. Er wordt gespeculeerd dat het wellicht te maken had met de dood van zijn vader in 1885 en de dood van zijn moeder in 1887. Zelf zei hij later over zijn reden tot componeren: “Ik heb het nergens voor gecomponeerd, gewoon voor het plezier als u me dat toelaat te zeggen!”. Hij gaf zelf aan dat hij wilde dat het Requiem geen standaard werk zou worden, maar iets heel anders. “Mijn Requiem is zachtmoedig van temperament, zoals ikzelf. Het drukt niet de angst voor de dood uit, iemand noemde het zelfs een wiegelied van de dood” schreef hij.
Het jaar daarna componeerde hij de eerste versie van het Requiem, welke hij ‘Un Petit Requiem’ noemde. De eerste versie bestond uit vijf delen, maar bevatte nog niet het ‘Libera Me’. Hij schreef het ‘Libera Me’, in 1877 als een losstaand werk dit werd later aan het requiem toegevoegd. In 1889 werd ‘Hostias’ toegevoegd aan het ‘Offertorium’.
Tussen 1899 en 1900 werd het Requiem bewerkt voor een compleet orkest. Het is niet duidelijk of deze bewerking door Fauré zelf, of door een van zijn leerlingen is gemaakt. Deze derde versie ging in 1900 in première, onder leiding van Eugène Ysaÿe. Deze versie werd de meest bekende versie van het Requiem, totdat het originele manuscript voor kamerorkest werd ontdekt in de Bibliothèque nationale de France in 1980.
Het Requiem heeft een uitvoeringsduur van circa 35 minuten en bestaat uit zeven delen:
1. ‘Introitus et Kyrie’ (d-mineur)
2. ‘Offertorium’ (b-mineur)
3. ‘Sanctus’ (Es majeur)
4. ‘Pie Jesu’ (Bes majeur)
5. ‘Agnus Dei’ en ‘Lux Aeterna’ (F-majeur)
6. ‘Libera Me’ (d-mineur)
7. ‘In Paradisum’ (D-majeur)
Recente reacties